Op mijn fietsje
Als ik op mijn fietsje zit,
voel ik mij gezond en fit.
Met een hulpmotor in mijn wiel,
rijd ik stevig door, recht en stabiel.
Kom ik bij de Slinger-, Ras- of Kleverberg,
dan wordt het soms een flinke terg.
Mijn trouwe maatje houdt het voor gezien,
dan moet ik zelf de strijd aangaan misschien.
Ik ga dan staan op het pedaal,
en trap omhoog, het gaat niet bepaald ideaal.
Eenmaal boven, buiten adem,
moet ik pauzeren – even adem happen.
Ik zoek een bankje in de zon,
en zucht eens diep – omdat ik het nog kon.
Dan drink ik rustig mijn Goudappeltje leeg,
dat helpt me op mijn weg waarop ik me beweeg.
Daarna stap ik met nieuwe kracht weer op,
en roep: “In Gods naam!” – zonder stop.
Dat woord heb ik van vader meegekregen,
die sprak het luid, op al zijn wegen.
Als hij de paarden had gespannen klaar,
riep hij: “In Gods naam, jongens, dan gaan we maar!”
Een krachtig woord, vol zin en trouw,
dat draag ik mee – en ik vertrouw.
Langs kruisen van Onze Lieve Heer,
en kapelletjes van Maria, telkens weer,
breng ik een groet, vaak in gedachten,
zoals wij dat vroeger leerden en achten.
Vroeger tilde ik mijn hoed,
maar nu houd ik het stuur maar goed (vast).
Toch groet ik stil, met hart en zin,
want eerbied zit nog steeds vanbinnen in.
Door Jef Deusings, Het wel en wee van een boerenzoon, Biografie, Bunde, Oktober 2001, blz. 108.